Deze website wordt niet meer bijgewerkt.
Ik blijf echter schrijven over arbeidsongeschiktheid.
Op www.maok.nl kunt u mijn nieuwe artikelen vinden
 
 
Zoeken naar
 
 
 

Re-integratiebesluit, snel-zoek-versie


Dit is een gecomprimeerde tekst om snel iets op te zoeken. Mogelijk heeft u de volledige tekst nodig die ook op internet te vinden is.

 

Vooraf de belangrijkste aan de orde zijnde bepalingen uit de WAO/WIA;

Artikel 35 lid 1 WIA, voorzieningen op het werk;

  • het UWV kan aan de persoon ,
  • met volgens het UWV structurele functionele beperking en
  • die arbeid in dienstbetrekking verricht of
  • die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten,
  • die geen WSW-er is of zal zijn en
  • (nog) geen scholing of opleiding in het kader van de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces volgt of gaat volgen,
  • en nog geen arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten,
  • op aanvraag,
  • voorzieningen toekennen die strekken tot;
    • behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid,
    • het volgen van de scholing of
    • opleiding of
    • het verrichten van arbeid op die proefplaats

               

Lid 2, nadere definiëring

Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan:

  • vervoersvoorzieningen om de werkplek of opleidingslocatie te bereiken,
  • intermediaire activiteiten ten behoeve van personen
    • met een visuele,
    •  auditieve of
    •  motorische handicap;
  • meeneembare voorzieningen ten behoeve van
    • de inrichting van de arbeidsplaats,
    • de productie- en werkmethoden,
    • de inrichting van de opleidingsplaats of de proefplaats en
    • de bij de arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen,
  • die in overwegende mate op het individu van de persoon, bedoeld in het eerste lid, zijn afgestemd;
  • noodzakelijke persoonlijke ondersteuning bij taken, indien die ondersteuning een compensatie vormt voor zijn beperkingen.

 

Lid 3, leefvoorzieningen

Het UWV kan

  •  op aanvraag
  • vervoersvoorzieningen toekennen die
  • strekken tot verbetering van zijn leefomstandigheden en
  • die deel uitmaken van dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen voor het werk.

 

Lid 4, niet altijd voor populatie WSW en Wajong

Dit artikel is niet van toepassing op de persoon die recht op arbeidsondersteuning heeft op grond van de WSW en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

 

Artikel 36 lid 1, WIA Subsidieregeling werkgever

 

  • het UWV kan op aanvraag van de werkgever,
  • die met een werknemer een dienstbetrekking,
  • anders dan een dienstbetrekking in de zin van de WSW,
  • van ten minste zes maanden is aangegaan of
  • waarmee door elkaar opvolgende dienstbetrekkingen gedurende ten minste zes maanden een dienstbetrekking blijkt te bestaan,
  • subsidie verstrekken voor meerkosten, voor zover:
    1. die werkgever aantoont dat het totaal van de kosten die hij maakt of heeft gemaakt ten behoeve van het in dienst houden of in dienst nemen van een werknemer met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking meer bedraagt dan bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedragen, die in hoogte verschillen afhankelijk van de hoogte van het loon van de werknemer,
    2. die werkgever, na ommekomst van de periode van drie respectievelijk één jaar, genoemd in artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen, kosten maakt of heeft gemaakt ten behoeve van het in dienst houden van een werknemer als bedoeld in onderdeel a.

 

lid 2, niet meeneembare voorzieningen

Onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan de kosten van voorzieningen, voor zover die naar de aard der zaak duurzaam zijn verenigd met het bedrijf van de werkgever.

 

Lid 3, niet twee maal tenzij

Een subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstrekt indien de subsidie wordt aangevraagd voor een werknemer voor wie reeds eerder aan de werkgever subsidie op grond van dit artikel is verstrekt, tenzij de subsidieaanvraag:

  1. geen verband houdt met feiten en omstandigheden die aanleiding zijn geweest voor het verstrekken van de subsidie,
  2. betrekking heeft op door de werkgever gemaakte kosten ter vervanging van de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen door de werknemer.

 

Art. 65c lid 1 WAO loonsuppletie

Het UWV kan,

  • aan de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) en
  • die arbeid in dienstbetrekking aanvaardt of verricht,
  • op aanvraag,
  • loonsuppletie toekennen,
  • indien zijn loon lager is dan zijn resterende verdiencapaciteit.

 

Lid 2, vier jaar maximaal

  • de loonsuppletie wordt verstrekt,
  • over perioden waarin loon uit dienstbetrekking wordt ontvangen,
  • doch ten hoogste over een periode van vier jaar,
  • vanaf de dag met ingang waarvan voor de eerste maal loonsuppletie is toegekend.

 

Lid 3, gelijkstelling loon

  • als perioden waarin loon uit dienstbetrekking wordt ontvangen,
  • worden eveneens aangemerkt,
  • perioden waarin een uitkering op grond van de Ziektewet of
  • op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de WAZO wordt ontvangen,
  • tenzij de dienstbetrekking is geëindigd.

Lid 4, suppletie gelijk loon voor premieheffing

De loonsuppletie wordt voor de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake premieheffing aangemerkt als een uitkering op grond van deze wet.

 

Uit de algemene toelichting op het re-integratie besluit;

 

In dit besluit worden nadere regels gesteld met betrekking tot;

  • re-integratie-instrumenten,
  • voor personen met structurele functionele belemmeringen.

 

     Deze re-integratie-instrumenten zijn opgenomen in

  • ZW,
  • Wet WIA),
  • WAO,
  • WAZ,
  • Wajong en
  • IWIA.

 

Uitgangspunten re-integratiebeleid

In de memorie van toelichting bij de Wet WIA is uiteengezet welke uitgangspunten gelden voor het re-integratiebeleid voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten:

  • eenvoud in regelgeving,
  • de aanwezigheid van voldoende ruimte en flexibiliteit voor de uitvoering,
  • een optimale aansluiting van re-integratieactiviteiten tijdens en na de loondoorbetalingsperiode,
  • het helder maken van voornemens en verwachtingen in concrete schriftelijke afspraken en
  • het voeren van een effectief beleid indien deze afspraken niet worden nagekomen.

 

     Voor wat betreft het verlenen van arbeidsplaatsvoorzieningen wordt op bovengenoemde uitgangspunten voor het reïntegratiebeleid voortgeborduurd. Daarbij is tevens aangesloten bij de uitgangspunten die golden voor het verlenen van voorzieningen op grond van de Wet Rea:

  • voorzieningen worden slechts verleend indien sprake is van structurele functionele belemmeringen bij het verrichten van arbeid als gevolg van ziekte of gebrek;
  • voorzieningen worden slechts verleend indien zij niet als algemeen gebruikelijk zijn aan te merken;
  • gezocht wordt naar de goedkoopste adequate oplossing;
  • voorzieningen worden op het individu gericht verleend;
  • geen verlening respectievelijk verstrekking van kruimelvoorzieningen of subsidie bij geringe kosten.

 

Structurele functionele belemmeringen als gevolg van ziekte of gebrek

  • Arbeidsplaatsvoorzieningen kunnen worden verleend
  • aan werknemers die in verband met structurele functionele beperkingen als gevolg van ziekte of handicap
  • zonder de voorziening hun werkzaamheden niet kunnen verrichten.

 

Daarnaast kunnen werkgevers op grond van de WIA

  • ten behoeve van deze groep werknemers
  • een aanvraag doen voor subsidie voor tegemoetkoming in de kosten van arbeidsplaatsvoorzieningen.
  • het UWV moet in het concrete geval beoordelen of het gaat om beperkingen als gevolg van ziekte of handicap die tot beperkingen in het functioneren leiden, of
  • de aandoening en de beperkingen structureel zijn en of
  • de voorzieningen tegemoet komen aan de beperkingen.

 

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Op grond van de artikelen worden slechts voorzieningen verleend die niet tevens als algemeen gebruikelijk zijn aan te merken. Het uitgangspunt is dat voorzieningen die vanuit andere beleidsterreinen of werkgever verleend kunnen/moeten worden ten laste behoren te komen van die andere terreinen.

  • Alleen als een voorziening vrijwel uitsluitend noodzakelijk is voor de werksituatie, kan vergoeding door het UWV aan de orde zijn.
  • Het is niet de bedoeling dat kosten of diensten worden vergoed die in het algemeen door mensen in verband met werk (in een bepaalde bedrijfstak) worden aangeschaft of gebruikt, ook al hangt de aanschaf of het gebruik samen met een ziekte of gebrek.
  • Het oordeel of een bepaalde aanpassing als algemeen gebruikelijk is te beschouwen kan in de loop van de tijd veranderen. Een bepaalde aanpassing die aanvankelijk niet algemeen gebruikelijk is, kan dat na verloop van tijd wel worden.

 

Goedkoopste adequate oplossing

Het UWV streeft bij de verlening van arbeidsplaatsvoorzieningen naar een efficiënte inzet van re-integratiemiddelen. Met het oog op een verantwoorde besteding van gelden weegt het UWV af in hoeverre de gevraagde voorziening de meest adequate oplossing voor de opheffing van de beperkingen is.

 

Op individu gericht

  • Waar mogelijk worden de voorzieningen aan de werknemer verleend als meeneembare voorzieningen,
  • dit bevordert namelijk diens mobiliteit op de arbeidsmarkt.
  • voorzieningen moeten in overwegende mate op het individu zijn gericht,
  • bij de toekenning wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de specifieke belemmeringen die de betrokkene kent.

 

Geen kruimelvoorzieningen of subsidie bij geringe kosten

De waarde van de voorziening of de gezamenlijke waarde van de voorzieningen dient boven een bepaald drempelbedrag uit te komen. Voorkomen moet worden dat voor geringe bedragen een subsidie wordt verstrekt. Dit zodat de uitvoeringslasten beperkt blijven. Indien er in een kalenderjaar meer kruimelvoorzieningen noodzakelijk zijn en de gezamenlijke waarde daarvan het drempelbedrag overtreft, kunnen de voorzieningen voor subsidiëring in aanmerking komen.

 

Arbeidsplaatsvoorzieningen

Onder arbeidsplaatsvoorzieningen worden verstaan

  • (leef)vervoersvoorzieningen,
  • intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met
    • een visuele,
    • auditieve of
    • motorische handicap (voorleeshulp, doventolk, hulp bij het opbergen van dossiers) en
    • meeneembare voorzieningen.
      • ten behoeve van inrichting van arbeidsplaats,
      • productie- en werkmethoden,
      • inrichting van opleidingsplaats en
      • de bij arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen.

 

Voorzieningen voor zelfstandigen

Inkomenssuppletie komt hier niet aan bod.

 

Loon- en inkomenssuppletie

De loon- en inkomenssuppletie beoogt de werkhervatting van mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering te bevorderen. Niet altijd zal de betrokkene erin slagen om direct werk te vinden waarmee hij een inkomen kan verwerven dat overeenkomt met zijn vastgestelde verdiencapaciteit, die wordt vastgesteld bij de claimbeoordeling voor de WAO, WAZ of Wajong. Het is mogelijk dat hij werk moet accepteren in een functie met een minder zware belasting, maar ook tegen een lager inkomen dan wat hij volgens de schatting voor genoemde wetten zou kunnen verdienen.

 

Op basis van het uitgangspunt dat het

  • altijd aantrekkelijker moet zijn de werkzaamheden te hervatten,
  • wordt een financiële aanvulling gegeven op het loon of verdiensten uit eigen bedrijf of beroep en de uitkering.
  • Na werkhervatting komt er een tijdelijke aanvulling, waarmee het verschil wordt overbrugd tussen het loon in dienstbetrekking of de verdiensten in het eigen bedrijf of beroep en het bedrag van de vastgestelde resterende verdiencapaciteit.
  • de werkhervatting heeft geen gevolgen voor de mate van arbeidsongeschiktheid en voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
  • De suppletie wordt in vier jaarlijkse stappen verlaagd naar nihil.

 

Naar haar aard gaat het namelijk om een regeling die dient ter tijdelijke overbrugging van een verschil tussen wat de betrokkene kan verdienen en wat hij in werkelijkheid verdient. Doordat de overbrugging jaarlijks afneemt, wordt de betrokkene gestimuleerd om zijn verdiensten in overeenstemming te brengen met zijn vastgestelde resterende verdiencapaciteit.

 

Leeftijdsgrensvoorzieningen;

  • met betrekking tot de subsidie ex artikel 36 Wet WIA en de voorziening geldt geen leeftijdsgrens,
  • de doelgroep van die instrumenten zijn personen met een "structureel functionele beperking" ,
  • overigens zal het niet gelden van een leeftijdsgrens in de praktijk niet tot veel instrumentverleningen boven de leeftijd van 65 jaar leiden, omdat de betreffende instrumenten zijn gekoppeld aan het verrichten van arbeid.

 

Verlenging van de duur van de no-riskpolis

In artikel 29b van de ZW is geregeld dat de werknemer die aan de daarin gestelde voorwaarden voldoet aanspraak heeft op ziekengeld bij ziekte gedurende ziektegevallen binnen een periode van vijf jaren. In dit besluit wordt erin voorzien dat die termijn kan worden verlengd.

 

Wettekst en toelichting gecomprimeerd samengevoegd;

 

 

Re-integratie besluit

Artikel 2 lid 1 Uitgangspunten verstrekking subsidie en verlening voorzieningen

Een subsidie of een voorziening als …wordt niet verstrekt/verleend indien het kosten van een voorziening of een voorziening betreft:

  1. die algemeen gebruikelijk is; of
  2. waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is.

Toelichting;

Op grond van het eerste lid worden de daar genoemde subsidie en voorzieningen niet verstrekt respectievelijk verleend indien het (kosten van) voorzieningen betreft die algemeen gebruikelijk zijn (bijvoorbeeld een bureau op de juiste hoogte afgesteld) of waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is.

 

Lid 2 zeer specifiek voor werk, wel andere regeling

In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan een in dat lid bedoelde subsidie of voorziening worden verstrekt respectievelijk worden verleend indien deze

  • dient ter vergoeding van kosten of voorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is en
  • die vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel
  • vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie.

Toelichting

Het tweede lid maakt een uitzondering op het eerste lid, onderdeel b. Een vergoeding of verlening van een voorziening is wel mogelijk als die voorziening vrijwel uitsluitend noodzakelijk is voor de werksituatie ondanks het feit dat vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling openstaat. Concrete voorbeelden zijn: orthopedische werkvoorzieningen of speciale gehoorapparatuur.

 

Lid 3 goedkoopst adequate oplossing

Bij de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt bij de beoordeling en berekening van de kosten en de verlening van een voorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening.

Toelichting;

In het derde lid wordt de toepasselijkheid van het proportionaliteitscriterium vastgelegd.

 

Artikel 3 lid 1 Geen subsidie en voorzieningen bij geringe kosten

Een subsidie wordt niet verstrekt indien de kosten, minder bedragen dan 1,85 maal het minimumloon per dag, van het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt.

Toelichting;

Met het eerste lid wordt beoogd te voorkomen dat er "kruimelsubsidies" worden toegekend. De reden hiervoor is dat de kosten van de te subsidiëren voorzieningen niet in een redelijke verhouding staan tot de te maken uitvoeringskosten. Subsidie voor voorzieningen die een waarde hebben die ligt boven de in het eerste lid genoemde drempel kunnen worden toegekend.

 

Lid 2, meerdere voorzieningen, gezamenlijke waarde

Indien de gezamenlijke waarde van voorzieningen waarvoor in een kalenderjaar een subsidie is aangevraagd als het drempelbedrag overtreft, kan het UWV de werkgever subsidie verstrekken ter hoogte van die gezamenlijke waarde.

Toelichting;

In het tweede lid is bepaald dat het UWV tot toekenning van subsidie als bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA kan overgaan indien in een kalenderjaar meer kruimelvoorzieningen, waarvoor subsidie is aangevraagd, noodzakelijk zijn en de gezamenlijke waarde van de voorzieningen het drempelbedrag overtreft.

 

Lid 3, verlenging voorzieningen

Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de verlening van voorzieningen.

Toelichting;

Dit artikel is, blijkens het derde lid, ook van toepassing op de verlening van voorzieningen aan startende zelfstandigen en arbeidsplaatsvoorzieningen als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA.

 

Artikel 4. Op het individu gerichte voorzieningen

Een voorziening wordt slechts verleend indien deze in overwegende mate op het individu is gericht.

Toelichting;

In dit artikel is geregeld dat de toekenning van voorzieningen in overwegende mate op het individu moet zijn gericht. Deze bepaling is opgenomen omdat het niet in de rede ligt voorzieningen toe te kennen als niet vaststaat wie de gebruikers hiervan zullen worden. Op grond van diverse wettelijke bepalingen kunnen immers uitsluitend voorzieningen worden toegekend aan in die wetten geduide personen. In praktijk zal dit ook betekenen dat bij de toekenning van de voorziening zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de specifieke belemmeringen die de betrokkene vanwege ziekte of gebrek ondervindt en dat hij een zoveel mogelijk op zijn situatie afgestemde voorziening krijgt toegekend.

 

Artikel 5 lid 1 Inkomenstoets (leef)vervoersvoorzieningen

  • vervoersvoorzieningen worden niet verleend of
  • worden beëindigd indien
  • het inkomen van de persoon …., meer bedraagt dan 261 maal 70% van het max premieloon per dag.

Toelichting;

Op grond van het eerste lid worden vervoersvoorzieningen niet toegekend of worden die voorzieningen beëindigd als het inkomen van de persoon die de voorziening aanvraagt of aan wie de voorziening is toegekend, in het kalenderjaar waarin de voorziening is aangevraagd of voortzetting van een toegekende voorziening wordt overwogen, hoger is dan de "inkomensgrens". Die inkomensgrens wordt overschreden als het inkomen in het kalenderjaar meer bedraagt dan 261 x 70% van het maximumpremieloon per dag. Het maximumpremieloon per dag is het bedrag, bedoeld in artikel 17 van de Wfsv, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

    

Het stellen van een inkomensgrens met betrekking tot de verlening van vervoersvoorzieningen vormt een nadere invulling van het in dit besluit neergelegde algemene uitgangspunt dat geen subsidie voor kosten van voorzieningen wordt gegeven en geen voorzieningen worden toegekend indien deze algemeen gebruikelijk zijn. Bij een inkomen als hier aangeduid wordt het bezit en gebruik van een auto voor het vervoer van en naar het werk als algemeen gebruikelijk aangemerkt. Met het oog hierop is voor vervoersvoorzieningen ten behoeve van de werksituatie gekozen voor een inkomensgrens.

 

Opgemerkt wordt dat de inkomensgrens niet van toepassing is als het vervoer betrekking heeft op het kunnen volgen van onderwijs als bedoeld in artikel 2.17 van de IWIA.

 

 

Lid 2, bij inkomensfluctuaties

  • Indien het inkomen van de persoon,
  • in betekenende mate aan fluctuaties onderhevig is,
  • wordt de som van het inkomen over het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar
  • en het inkomen over de twee daaraan voorafgaande kalenderjaren
  • gedeeld door drie.

Toelichting;

Het kan zijn dat het inkomen van een persoon in betekenende mate van jaar tot jaar verschilt. In dat geval dient op grond van het tweede lid bij de toepassing van het eerste lid niet te worden uitgegaan van het inkomen in enig kalenderjaar, doch van het gemiddelde inkomen over drie kalenderjaren. In het derde lid is geregeld op welke vervoersvoorzieningen de inkomensgrens in ieder geval van toepassing is.

 

Lid 3, vervoersvoorzieningen

Onder vervoersvoorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval verstaan;

  • een bruikleenauto,
  • een taxikostenvergoeding en
  • een kilometervergoeding voor het gebruik van een eigen auto of
  • van een bruikleenauto.

 

Lid 4, ministeriële regeling

…………

toelichting

Op grond van dit besluit worden bij ministeriële regeling regels gesteld over de vaststelling van het inkomen.

 

Lid 5 inkomensgrens overschreden;

  • Beëindiging van de vervoersvoorziening
  • wegens overschrijding van de inkomensgrens,
  • vindt plaats met ingang van de datum gelegen zes maanden nadat de persoon aan wie de voorziening is verleend van de voorgenomen beëindiging in kennis is gesteld.

Toelichting;

In het vijfde lid is bepaald dat de beëindiging van een vervoersvoorziening wegens overschrijding van de inkomensgrens plaatsvindt met ingang van de datum gelegen zes maanden nadat de betrokken persoon van de voorgenomen beëindiging in kennis is gesteld.

 

Artikel 6 lid 1, Leefvervoersvoorziening in combinatie met werkvoorziening

  • Een leefvervoersvoorziening wordt slechts verleend
  • indien daarmee de uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen
  • worden opgeheven of verminderd.

Toelichting;

Het is mogelijk dat een persoon als gevolg van ziekte of gebrek ook beperkingen ondervindt bij zijn leefvervoer, dat is het vervoer voor het deelnemen aan het leven van alledag en het onderhouden van de sociale contacten. Dat leefvervoer wordt dan in de regel verleend door de gemeenten. Om te voorkomen dat een persoon die als gevolg van ziekte of gebrek beperkingen ondervindt bij het verplaatsen buitenshuis, bij twee verschillende loketten een vervoersvoorziening zou moeten aanvragen, is aan het UWV de bevoegdheid gegeven ook leefvervoersvoorzieningen, in combinatie met werkvervoersvoorzieningen of onderwijsvervoersvoorzieningen, toe te kennen.

 

Behalve dat betrokkenen op deze wijze slechts met één loket worden geconfronteerd, kunnen beide voorzieningen op deze wijze ook optimaal op elkaar worden afgestemd. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een bruikleenauto die zowel voor werk- als privédoeleinden gebruikt wordt.

    

De verbinding die in de WIA en IWIA wordt gelegd tussen de werk- en de leefvoorzieningen duidt er al op dat het bij de verlening van leefvoorzieningen, evenals bij de verlening van werkvoorzieningen, zou moeten gaan om voorzieningen die de uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen opheffen of verminderen. In het eerste lid van artikel 35 is immers aangegeven dat de voorzieningen dienen te strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van scholing of opleiding of het verrichten van arbeid op proefplaats. Artikel 2.17, eerste en tweede lid, van de IWIA geeft ook aan dat de verlening van voorzieningen door het UWV aan personen die onderwijs volgen, gericht is op het wegnemen van belemmeringen die zij vanwege ziekte of gebrek kunnen ondervinden bij het volgen van onderwijs

 

Lid 2 beëindiging/voortzetting 12 maanden

Na beëindiging van een wordt de leefvervoersvoorziening voortgezet gedurende de termijn die is voorzien in de beschikking van het UWV waarbij de voorziening is toegekend, doch ten hoogste voor de duur van twaalf maanden.

Toelichting;

De IWIA biedt de mogelijkheid om ook leefvervoersvoorzieningen te verlenen in combinatie met andere voorzieningen dan vervoersvoorzieningen. Anders dan bij de voorzieningen voor personen als bedoeld in de WIA - waar er reeds een begrenzing in de wet zelf is neergelegd - dient voor de groep personen, bedoeld in de IWIA (onderwijsvolgenden) de hiervoor omschreven afgrenzing nog te worden gemaakt.

 

Lid 3,..

de tekst ontbreekt me

een toelichting is er wel;

Ten slotte is in het derde lid bepaald dat indien een werkvervoersvoorziening wordt beëindigd, de reeds toegekende leefvervoersvoorziening nog kan worden voortgezet voor de termijn die was voorzien in de toekenningsbeschikking van het UWV, evenwel tot ten hoogste de duur van twaalf maanden. In de situatie dat er een vervoermiddel in bruikleen is toegekend, wordt ook de aan die voorziening gekoppelde financiële tegemoetkoming in de gebruikskosten daarvan voor dezelfde duur voortgezet. Dit derde lid is onder meer van belang voor degenen aan wie een vervoersvoorziening is toegekend en die werkloos worden. Zou in een dergelijke situatie ook onmiddellijk de leefvervoersvoorziening worden beëindigd, dan zou de betrokkene zich tot de gemeente moeten wenden om daar een leefvervoersvoorziening aan te vragen. Wanneer de betrokkene na korte tijd weer een nieuwe werkkring zou vinden, zou het UWV weer tot toekenning moeten overgaan. Om dit jo-jo-effect te voorkomen, is de onderhavige bepaling in dit besluit opgenomen. Dit derde lid is ook van belang in de situatie van de beëindiging van een vervoersvoorziening ten behoeve van het volgen van scholing of onderwijs en de betrokkene aansluitend daarop nog niet meteen een werkkring heeft kunnen vinden.

 

Artikel 7 lid 1 Intermediaire activiteiten

voor personen met

  • een auditieve,
  • visuele of
  • motorische handicap

De verlening van een intermediaire activiteit vindt plaats door vergoeding van de kosten voor de bemiddeling bij het vinden van en voor het gebruik van een intermediaire activiteit.

Toelichting;

De verlening van een voorziening vindt plaats door vergoeding van de kosten voor de bemiddeling van en het gebruik van een intermediaire activiteit. In artikel 12 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet Rea werd ook gesproken van het vergoeden van de kosten van het gebruik van zo'n intermediaire voorziening. Daaronder werden tevens verstaan de kosten van bemiddeling van zo’n voorziening. Om eventuele onduidelijkheid hieromtrent te voorkomen, wordt dit in artikel 7 expliciet genoemd. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat hiermee geen inhoudelijke wijziging wordt beoogd.

 

Lid 2, maximaal 15% van de werkuren

De voorziening, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste worden verleend voor het aantal uren dat overeenkomt met 15% van het aantal uren dat de persoon met een auditieve, motorische of visuele handicap per kalenderjaar in dienstbetrekking verricht.

 

Lid 3, UWV mag afwijken

Het UWV kan van het in het tweede lid bedoelde percentage afwijken voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Toelichting;

In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om uren toe te kennen boven het in het tweede lid vastgestelde maximum. Deze hardheidsclausule kan bijvoorbeeld worden toegepast in de situatie van bijscholing of bij een inwerkperiode.

 

Artikel 8 lid 1, overname van voorzieningen

Het UWV kan

  • indien één of meer feiten op grond waarvan een voorziening is verleend, zodanig wijzigen dat de verlening van de voorziening niet langer is aangewezen,
  • of indien een met betrekking tot een voorziening afgesloten bruikleencontract afloopt,
  • een belanghebbende de niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleende voorziening doen behouden of doen kopen,
  • voor een prijs die de op dat moment in het maatschappelijke verkeer geldende waarde van een dergelijke voorziening niet te boven gaat.

Toelichting;

Dit artikel biedt de mogelijkheid aan een persoon van wie de toekenning van een voorziening wordt beëindigd, om de component die in natura is verleend over te nemen, al dan niet tegen een vergoeding. Kosten van gebruik en onderhoud kunnen dan echter niet meer op grond van de in het eerste lid genoemde artikelen worden vergoed.

 

 Een voorziening zal worden beëindigd indien één of meer feiten, op grond waarvan de toekenning van de voorziening is gebaseerd, zodanig veranderen dat er geen aanleiding meer bestaat om de voorziening toe te kennen. Hiervan kan sprake zijn als iemand vanwege het bereiken van de 65-jarige leeftijd ophoudt met werken en er geen noodzaak meer bestaat voor een voorziening. Ook kan gedacht worden aan de situatie dat de betrokkene op grond van toename van zijn inkomen niet meer voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan komen, omdat zijn inkomen boven de voor verlening van vervoersvoorzieningen geldende inkomensgrens is komen te liggen. Daarnaast valt te denken aan de overname van de voorziening door de echtgenoot of partner na het overlijden van een betrokkene. Ook kan worden gedacht aan de situatie dat een jongere zijn opleiding heeft afgerond.

    

Indien het UWV geen reden aanwezig acht om de voorziening terug te nemen, kan de voorziening al dan niet tegen een vergoeding aan de betrokkene in eigendom worden verleend. Of er al dan niet een vergoeding moet worden betaald, zal onder meer afhankelijk zijn van de resterende marktprijs van de desbetreffende voorziening.

    

In het eerste lid wordt bepaald dat de vergoeding die de betrokkene voor de voorziening moet betalen nooit hoger kan zijn dan de waarde die een dergelijke voorziening op dat moment in het maatschappelijk verkeer heeft.

 

Lid 2, waarde over te nemen vervoermiddel

Indien de voorziening, een vervoermiddel betreft, wordt bij het bepalen van de prijs, bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van de voorziening zonder specifieke aanpassingen.

Toelichting;

In het tweede lid wordt voorts bepaald dat indien de voorziening als bedoeld in het eerste lid een vervoermiddel betreft, bij het bepalen van de marktprijs moet worden uitgegaan van de voorziening zonder de specifieke aanpassingen in verband met de handicap. Als er redelijkerwijs geen vergelijkbaar niet-aangepast vervoermiddel is te duiden, zal de feitelijke marktwaarde van het specifieke vervoermiddel als zodanig uitgangspunt moeten zijn bij de bepaling van de overnameprijs. Hoewel het onderhavige artikellid betrekking heeft op vervoermiddelen in het algemeen, zal dit artikel in de praktijk vooral van betekenis zijn voor de overname van bruikleenauto’s.

    

Wat betreft voorzieningen niet zijnde vervoermiddelen wordt het aan het UWV overgelaten nadere beleidsregels te stellen over het vaststellen van de marktwaarde daarvan, waarbij het overigens in de rede ligt dat dit beleid, voor zover dat gezien de aard van de voorziening mogelijk is, min of meer overeenkomt met hetgeen geldt voor de overname van vervoermiddelen.

 

Artikel 9, de aanvraag van subsidie

Bij een aanvraag van een subsidie verstrekt de werkgever ten minste de volgende gegevens:

  1. het aansluitingsnummer van de werkgever bij het UWV;
  2. het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaal nummer van de werknemer;
  3. de naam van de werknemer;
  4. de datum van aanvang, de aard en de omvang van de dienstbetrekking;
  5. het loon van de werknemer;
  6. een overzicht van de gemaakte of de te maken kosten;
  7. een onderbouwing van de noodzaak tot het maken van de kosten;
  8. gegevens waaruit blijkt op grond waarvan de werknemer volgens de werkgever een structurele functionele beperking heeft; en
  9. een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO of artikel 25, tweede lid, van de Wet WIA.

Toelichting;

Op grond van artikel 36 van de Wet WIA kan de werkgever een subsidie krijgen voor de kosten die hij maakt in verband met de re-integratie van een werknemer met structurele functionele belemmeringen. In het besluit wordt bepaald welke gegevens bij die aanvraag overgelegd dienen te worden. Met betrekking tot onderdeel h wordt opgemerkt dat het daar bedoelde oordeel kan worden gegeven in de vorm van een gemotiveerde verklaring van de arbodienst of bedrijfsarts waaruit blijkt welke belemmeringen de werknemer heeft en dat de kosten noodzakelijk zijn in verband met de handicap van de werknemer.

 

Artikel 10 lid 1, bepaling kosten werkgever

Bij de beoordeling en de berekening van de kosten, wordt de omzetbelasting buiten beschouwing gelaten, tenzij de werkgever aantoont dat deze door hem niet kan worden verrekend.

Toelichting;

Geen subsidie wordt verleend over de omzetbelasting die aan de werkgever in rekening is gebracht over de middelen of diensten ter re-integratie. De werkgever kan deze immers in aftrek brengen op de omzetbelasting die hij verschuldigd is. Alleen in die gevallen waarin de werkgever uitsluitend niet met omzetbelasting belaste diensten verricht of producten levert, is geen aftrek mogelijk en wordt ook over de omzetbelasting subsidie verleend.

 

Lid 2, voordeel werkgever

Indien het totaal van de kosten, meer bedraagt dan € 22 689,00, wordt bij de bepaling van de hoogte van de subsidie, rekening gehouden met het bedrijfseconomisch voordeel voor de werkgever bij de te treffen voorziening. De vaststelling van het bedrijfseconomisch voordeel geschiedt met inachtneming van de in het maatschappelijk verkeer aanvaarde bedrijfseconomische normen.

Toelichting;

Bij het vaststellen van de hoogte van de meerkosten kan rekening worden gehouden met het bedrijfseconomisch voordeel voor de werkgever. Van een bedrijfseconomisch voordeel is sprake indien de voorziening een positieve invloed heeft op het bedrijfsresultaat van de werkgever of indien daardoor de kostprijs van de geproduceerde goederen of geleverde diensten wordt verlaagd.

 

Artikel 11 lid 1, drempelbedrag kosten

Indien de werkgever een werknemer als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA in dienst heeft gehouden, bedraagt het in dat onderdeel bedoeld bedrag:

  1. € 0,00 indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar minder dan 50% van het naar een jaarbedrag herleide minimumloon bedraagt zoals dat voor de werknemer gold op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar; en
  2. € 0,00 indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar ten minste 50% van het in onderdeel a bedoelde minimumloon bedraagt.

 

Lid 2

Indien de werkgever een werknemer als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA in dienst heeft genomen, bedraagt het in dat onderdeel bedoelde bedrag:

  1. € 0,00 indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar minder dan 50% van het minimumloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt; en
  2. € 0,00 indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar ten minste 50% van het minimumloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt.

Toelichting

In dit artikel worden de drempelbedragen voor de subsidie, bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA, vastgesteld. Het drempelbedrag is afgeleid van het bedrag dat als premiekorting wordt verleend en is afgerond op een rond bedrag. De hoogte van het bedrag is gekoppeld aan de omstandigheid of het gaat om plaatsing of herplaatsing en is gekoppeld aan de hoogte van het loon herleid naar jaarloon (bij plaatsing respectievelijk herplaatsing). De bedragen bij het in dienst houden zijn aldus € 2000,- of € 450,- en bij plaatsing € 6000,- of € 1350,-.

 

N.B. Waarom in de toelichting wel en in de tekst geen bedragen zijn genoemd is mij niet duidelijk. Dit is slechts een samenvatting van de regelingen en toelichting.

 

Lid 3, geen drempelbedrag als er geen recht is op premiekorting

Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de subsidie, wordt verstrekt ten behoeve van een werknemer waarvoor geen premiekorting wordt genoten.

Toelichting;

De werkgever kan een subsidie voor kosten van re-integratie van werknemers met structurele functionele beperkingen vragen. Waar sprake is van structurele functionele beperkingen bij een werknemer in verband waarmee een subsidie voor kosten van re-integratie kan worden verleend ten behoeve van aanpassing van de werkplek, maar ten behoeve van de werknemer geen aanspraak bestaat op premiekorting, hanteert het UWV geen drempelbedrag.

 

Artikel 12 li1 1, subsidie zonder premiekorting

  • Een beschikking tot subsidieverstrekking kan op aanvraag van de werkgever door het UWV worden herzien,
  • indien de periode van drie respectievelijk één jaar, voortijdig wordt beëindigd,
  • op initiatief van de werknemer of
  • omdat de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid definitief niet in de dienstbetrekking terugkeert,
  • terwijl de werkgever kosten heeft gemaakt,
  • de bedragen, worden verlaagd naar evenredigheid van de kortere duur van de dienstbetrekking.

Lid 2

  • Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien het UWV nadat de kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn gemaakt, vaststelt dat bij de werkgever geen passende arbeid aanwezig is.

Toelichting;

Dit artikel beoogt te voorzien in het toekennen van subsidie voor meerkosten in het geval de werknemer het dienstverband verbreekt terwijl de werkgever nog geen aanspraak op premiekorting heeft kunnen maken en dat in de toekomst als gevolg daarvan ook niet zal kunnen. Eenzelfde situatie kan zich voordoen indien uiteindelijk blijkt dat bij de werkgever geen passende arbeid voorhanden is voor deze werknemer.

 

Artikel 13 -15, voorzieningen ten behoeve van zelfstandigen arbeid

Zeer specifiek komt hier niet aan bod.

 

Artikel 16 lid 1, Loonperiode bij loonsuppletie (niet voor de WIA)

De hoogte van de loonsuppletie, bedoeld in de WAO, WAZ of Wajong, bedraagt:

a. gedurende het eerste jaar 100%;

b. gedurende het tweede jaar 75%;

c. gedurende het derde jaar 50%; en

d. gedurende het vierde jaar 25%;

  • van het verschil
  • tussen het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
  • die zou worden verkregen indien de resterende verdiencapaciteit per uur bezien zou worden verlaagd tot het feitelijk door betrokkene per uur verdiende loon en
  • het bedrag van de feitelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering,
  • met dien verstande dat de loonsuppletie niet meer bedraagt dan 20% van zijn resterende verdiencapaciteit.

 

Lid 2, minder uren werken dan mogelijk

  • indien betrokkene in de dienstbetrekking waarvoor loonsuppletie wordt verstrekt
  • minder uren werkt dan waartoe hij bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in staat wordt geacht,
  • wordt het bedrag van de loonsuppletie vermenigvuldigd met een breuk
  • waarvan de teller wordt gevormd door het aantal uren waarin in deze dienstbetrekking arbeid wordt verricht en
  • de noemer door het aantal uren waarop de resterende verdiencapaciteit is gebaseerd.

 

Lid 3, maximering inkomsten

  • De loonsuppletie bedraagt
  • tezamen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering,
  • het loon en, indien van toepassing:
    1. het inkomen uit bedrijf of beroep;
    2. de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 17;
    3. een uitkering op grond van de Ziektewet of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende uitkering;
    4. een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende uitkering;
    5. een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de WAZO
    6. een uitkering op grond van de Wet WIA;
    7. niet meer dan het voor betrokkene vastgestelde maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten,
  • niet meer dan het voor betrokkene vastgestelde maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

Toelichting;

In de artikelen 65c, tweede lid, van de WAO, 67a, tweede lid, van de WAZ en 59f, tweede lid, van de Wajong wordt bepaald dat de loonsuppletie wordt verstrekt over perioden waarin loon uit dienstbetrekking wordt ontvangen, doch ten hoogste over een periode van vier jaar te rekenen vanaf de eerste toekenning. Perioden waarin wegens ziekte niet wordt gewerkt, tellen mee als perioden waarover loon wordt ontvangen, hetzij omdat in verband met de loondoorbetalingsverplichting daadwerkelijk loon wordt ontvangen, hetzij - zoals in artikel 16 is bepaald - omdat een uitkering op grond van de ZW wordt ontvangen.

 

Als de arbeid in dienstbetrekking wordt onderbroken en geen loon of ziekengeld wordt ontvangen, dan eindigt de suppletie. Na hervatting van de arbeid herleeft ook de suppletie.

 

Artikel 17, hoogte van de inkomenssuppletie

De regeling voor zelfstandigen blijft hier vooralsnog buiten bespreking, doch vertoont veel overeenkomsten met de loonsuppletieregeling.

 

Artikel 18 lid 1, persoonlijke ondersteuning

  • De persoonlijke ondersteuning,
  • bedoeld in de Wet WIA,
  • kan bestaan uit het beschikbaar stellen van persoonlijke ondersteuning of
  • uit vergoeding van de kosten van persoonlijke ondersteuning.

Toelichting

Uit artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA vloeit voort onder welke voorwaarden de persoonlijke ondersteuning als voorziening kan worden toegekend. Deze voorwaarden zijn in artikel 18 niet nogmaals opgenomen

 

Uit het eerste lid van artikel 18 blijkt dat een persoon als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA in aanmerking kan worden gebracht voor het gebruik van persoonlijke ondersteuning of voor een in plaats daarvan toe te kennen kostenvergoeding. Deze keuzemogelijkheid is opgenomen om het UWV de mogelijkheid te geven de toekenning van deze voorziening zo goed mogelijk te regelen. In sommige situaties kan het zowel voor de verstrekker, de gebruiker als de leverancier van de diensten gunstiger zijn dat aan de gebruiker uitsluitend de diensten worden geleverd en de financiering rechtstreeks wordt afgewikkeld tussen het UWV en de leverancier van de dienst.

 

Lid 2, voorwaarde voor verstrekken van ondersteuning

De persoonlijke ondersteuning wordt slechts verleend, indien:

  1. de persoonlijke ondersteuning bestaat uit
    • een individueel trainings- of inwerkprogramma en
    • een systematische begeleiding van de persoon,
    • bedoeld in de WIA,
    • gericht op het kunnen uitvoeren van de hem opgedragen taken;
  2. de in de WIA bedoelde persoon zonder een systematische begeleiding niet in staat zou zijn de hem opgedragen taken te verrichten; en
  3. de persoonlijke ondersteuning
    • wordt gegeven door een persoon die verbonden is
    • aan een door het UWV erkende rechtspersoon
    • die tot doel heeft diensten te verlenen die kunnen worden aangemerkt als persoonlijke ondersteuning als bedoeld in onderdeel a.

Toelichting;

In het tweede lid van dit artikel is in algemene zin geregeld onder welke voorwaarden een voorziening in de vorm van persoonlijke ondersteuning kan worden toegekend. Bij de persoonlijke ondersteuning is met name het begeleidende aspect van belang. De persoon die de betrokkene ondersteunt, is méér dan uitsluitend iemand die belemmeringen op de werkplek wegneemt. Hij heeft vooral ook een coachende, c.q. sturende functie. De persoonlijke ondersteuning die op grond van dit artikel kan worden toegekend, zal in het algemeen worden gegeven ten behoeve van mensen met een verstandelijke of psychische beperking. In alle gevallen moet het echter wel gaan om persoonlijke ondersteuning die voldoet aan de criteria zoals deze zijn neergelegd in het tweede lid van dit artikel. Dat zal dan gaan om bijzondere situaties, met een specifieke indicatie die wordt gesteld door het UWV.

    

In het tweede lid, onderdeel c, is bepaald dat er uitsluitend een vergoeding voor persoonlijke ondersteuning kan worden toegekend indien deze wordt gegeven door een persoon die verbonden is aan een door het UWV erkende rechtspersoon die tot doel heeft diensten te verlenen die kunnen worden aangemerkt als persoonlijke ondersteuning als in dit artikel bedoeld. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat het UWV met betrekking tot genoemde erkenning beleidsregels kan stellen.

 

lid 3, verlenging van een beperkt aantal uren

De persoonlijke ondersteuning kan

  • in het eerste jaar,
  • tweede jaar en de daaropvolgende jaren van verlening
  • worden verleend voor een aantal uren dat correspondeert met respectievelijk 15%, 7,5% en 6% van het aantal uren per kalenderjaar
  • dat de aan de bedoelde persoon opgedragen taken in beslag neemt.

Toelichting

In het derde lid is bepaald dat de persoonlijke ondersteuning in het eerste, tweede, derde en de daaropvolgende jaren niet uit meer uren begeleiding kan bestaan dan het aantal uren dat correspondeert met respectievelijk 15%, 7,5% en 6% van het aantal te werken uren per kalenderjaar. De voorziening persoonlijke ondersteuning kan zowel tijdelijk als blijvend worden toegekend.

 

Lid 4, UWV mag afwijken

  • het UWV kan van de in het derde lid bedoelde percentages afwijken
  • voor zover toepassing daarvan,
  • gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen,
  • zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Toelichting;

Ten slotte is in het vierde lid een hardheidsclausule opgenomen die aan het UWV de bevoegdheid geeft om in bijzondere situaties van de in het derde lid genoemde maxima af te wijken. Hierbij wordt gedacht aan de situatie waarin een persoon, gezien de aard van zijn beperkingen, een zodanig intensieve begeleiding nodig heeft dat toekenning van de voorziening op grond van de standaardnormen onvoldoende is.

 

Artikel 19, Onderwijsvoorzieningen

Blijft hier vooralsnog buiten beschouwing

 

Artikel 2, verlenging termijn no-riskpolis bij verhoogd gezondheidsrisico

  • Indien ten aanzien van een werknemer als bedoeld in de artikelen 29b en 90 van de Ziektewet wordt vastgesteld dat hij lijdt aan ziekte of gebreken
  • die maken dat hij binnen de wet bedoelde termijn van vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking
  • respectievelijk na vaststelling van het recht op uitkering
  • een aanzienlijk verhoogd risico heeft op ernstige gezondheidsklachten,
  • wordt die termijn van vijf jaar vóór afloop daarvan verlengd
  • indien op dat moment de ziekte of gebreken dan wel
  • het verhoogde risico op ernstige gezondheidsklachten
  • naar het oordeel van het UWV nog bestaan.

Toelichting;

De in dit artikel opgenomen mogelijkheid om bij een verhoogd gezondheidsrisico de termijn waarin de no-riskpolis kan gelden te verlengen, geldt zowel met betrekking tot de no-riskpolis bij een nieuwe dienstbetrekking als bij voortzetting van een dienstbetrekking. Dit geldt ook met betrekking tot een werknemer als bedoeld in artikel 90 van de ZW.

 

Art. 20. Verlenging termijn no-riskpolis bij verhoogd gezondheidsrisico

  • indien ten aanzien van een werknemer wordt vastgesteld dat hij lijdt aan ziekte of gebreken
  • die maken dat hij binnen de bedoelde termijn van vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking respectievelijk
  • na vaststelling van het recht op uitkering
  • een aanzienlijk verhoogd risico heeft op ernstige gezondheidsklachten,
  • wordt die termijn van vijf jaar vóór afloop daarvan
  • verlengd indien op dat moment de ziekte of gebreken dan wel
  • het verhoogde risico op ernstige gezondheidsklachten
  • naar het oordeel van het UWV nog bestaan.

Toelichting;

Dit artikel heeft dezelfde strekking als artikel 8, eerste lid, van het Arbeidsgehandicaptebesluit zoals dat luidde vóór inwerkingtreding van artikel 2.10 van de IWIA, waardoor de Wet Rea (en daarmee het Arbeidsgehandicaptebesluit) werd ingetrokken. De in dit artikel opgenomen mogelijkheid om bij een verhoogd gezondheidsrisico de termijn waarin de no-riskpolis kan gelden te verlengen, geldt zowel met betrekking tot de no-riskpolis bij een nieuwe dienstbetrekking als bedoeld in artikel 29b, eerste lid van de ZW als bij voortzetting van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 29b, vierde lid, van de ZW. Dit geldt ook met betrekking tot een werknemer als bedoeld in artikel 90 van de ZW.


Wet- en regelgeving
Besluit verhaal ziekengeld
Besluit

de beleidsregels beoordelingskader poortwachter
beleidsregels
Meer...



 
   
EINDE IN INIT_NORMAL()